Maria Jansen in landelijke adviescommissie Kansrijke Start

Meer zwangere vrouwen in een kwetsbare positie in Zuid-Limburg bereiken. Met dat doel is programmaleider Maria Jansen van de academische werkplaats Limburg, toegetreden tot de landelijke, wetenschappelijke adviescommissie die het programma Kansrijke Start tot en met 2021 gaat monitoren.
Het programma Kansrijke Start Zuid-Limburg werd op 30 januari van dit jaar ondertekend door alle betrokken partijen. Minister Hugo de Jonge (VWS) was daarbij en zette eveneens zijn handtekening. Volgens de minister loopt Zuid-Limburg voorop met de samenwerking en sluit die goed aan bij het landelijke actieprogramma Kansrijke Start. Evenals het Zuid-Limburgse programma gaat dit uit van de best mogelijke start voor ieder kind en een optimale kans op een goede toekomst. De eerste 1000 dagen zijn cruciaal: de gezondheid van ouders voor en tijdens de zwangerschap blijkt een belangrijke voorspeller te zijn van de gezondheid van de baby bij de geboorte. En daarmee voor fysieke en mentale problemen op latere leeftijd.

“In deze regio is de medische, verloskundige zorg goed op orde. Maar de sociale zorg tijdens de zwangerschap kan nog verbeterd worden”,

zegt Maria Jansen.

“Dat kan bijvoorbeeld door in deze fase meer aandacht te besteden aan armoede, slechte huisvesting, onveiligheid en onvoldoende opvoedingsvaardigheden. Bovendien willen we de medische en sociale zorg in die eerste 1000 dagen meer met elkaar verbinden.”

De Wetenschappelijke Adviescommissie/Beleid Adviesgroep (WAC/BAG) heet de landelijke commissie waar Maria Jansen nu deel van uitmaakt. Deze commissie bestaat uit experts vanuit de wetenschap, het beleid en de praktijk uit het hele land. Om het programma Kansrijke Start te kunnen monitoren, ontwikkelt het RIVM als eerste samen met het veld een set van onderbouwde indicatoren. Daarnaast worden jaarlijks de activiteiten, knelpunten en succesfactoren binnen gemeenten ten behoeve van Kansrijke Start in kaart gebracht. De WAC/BAG zal vier keer per jaar reflecteren op concrete rapportages die dit oplevert.

“Regionaal is grote behoefte aan terugkoppeling van informatie, omdat regio’s vooral hun eigen proces goed zullen moeten monitoren. Zo kunnen zij het beleid tijdig bijsturen”,

besluit Maria Jansen.